LESvoorbeelden bij determineren

attitude meten

Geef het leerdoel voor de les in leerlingtaal, in SMART bewoordingen (dus specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden)

 

Bijvoorbeeld "begin volgende les kan je een reactievergelijking zoals deze kloppend maken." (en je zet hier natuurlijk een reactievergelijking onder).

 

Dan kan je uitleg geven, leerlingen het boek laten bestuderen, een filmpje laten zien of laten bekijken, of oefenopgaven met een opbouw aanbieden zodat ze bij het doel komen. 

 

Bied 10 minuten voor het eind van de les 2 vergelijkbare opgaven aan als toets: kan je dit? Dan heb je het leerdoel bereikt. Kan je het nog niet? Dan heb je als docent materiaal achter de hand om er verder mee te oefenen (met nakijkmodel!). Dat wordt dan het huiswerk.

 

Ik geef meestal als huiswerk het leerdoel weer op.

 

De volgende les geef je nog eens zo'n opgave. Nu moet iedereen het kunnen. Is dit niet het geval, is een interventie nodig. Ga na of de leerling het oefenmateriaal op de juiste manier gebruikt heeft (misschien niets nagekeken?), of zichzelf overschat heeft. Blijf weg van verwijten, vraag "wat kan je nu doen om alsnog het doel te halen?", "wat heb je nodig om alsnog het doel te halen?".

 

Meestal laat ik in een serie lessen de doelen op elkaar voortbouwen en sluiten we zo'n lessenserie af met een summatieve toets.

 

Als je dit gebruikt als determinatie-middel, wees je er dan van bewust dat leerlingen in een leerproces zitten. Ook zelfsturing en zelfevaluatie zijn zaken die ze moeten leren. Dus besluit niet bij de eerste keer dat het "fout" gaat dat een leerling dit niet in zich heeft, maar houd de ontwikkeling van deze leerling wel goed in de gaten. Blijft eenzelfde probleem zich voordoen (zichzelf overschatten, niet oefenen) kan je ook een mentor inschakelen, of in gesprek met de ouders gaan. Dan heeft een leerling blijkbaar meer begeleiding en feedback nodig dan jij kan bieden.

advies geven

Om leerlingen inzicht te geven in wat er voor nodig is om succesvol te zijn bij het vak scheikunde in de bovenbouw, laat ik rond december een paar bovenbouwboeken gedurende enkele lessen rouleren, en laat ik regelmatig 5H examenopgaven de revue passeren die aansluiten bij het onderwerp dat we op dat moment behandelen.

 

Daarnaast gebruik ik de toets waarin het atoommodel voor het eerst aan de orde komt als belangrijk determinatiemiddel. Bij het gebruik van het atoommodel moeten de leerlingen tenslotte voor het eerst heen en weer gaan denken tussen de zichtbare wereld met meetbare eigenschappen van stoffen (in vakdidactische termen: macro niveau), en een model voor een onzichtbare wereld (micro niveau). 

 

Naast het resultaat van die toets vraag ik de leerlingen ook naar hun eigen belangstelling en attitude met behulp van een formulier:

Download
Profielkeuze feedback
leerlingen geven zelf aan hoe ze er in staan.
profielkeuze.pdf
Adobe Acrobat document 124.0 KB

Het ingevulde formulier vul ik aan met mijn advies. Meestal komen de verwachting van de leerling en mijn advies overeen. Als dit niet zo is, ga ik even kort een gesprekje aan om de verschillen toe te lichten.

formuleren

Een uitleg bevat meestal drie onderdelen:

- de definitie van het vakbegrip dat in de vraag staat

- informatie uit de opgave

- een conclusie

Ik gebruik dit voorbeeld: leg uit of een pinguin een vogel is*. 

Een paar antwoorden die leerlingen geven:

Nee die vliegt niet.

Ja dat heeft veren.

 

Vogels leggen eieren.

Er zijn diverse definities van het vakbegrip "vogel". Ik laat leerlingen er minstens 3 bedenken (kan vliegen, heeft veren, legt eieren, heeft een snavel...)

De informatie uit de opgave is "pinguin". 

Dan bedenken leerlingen kenmerken uit elke definitie waar een pinguin aan voldoet. De conclusie is dan...

Je kunt laten zien dat "kan vliegen" in dit geval geen handige definitie is. Je kan het voorbeeld herhalen met een scheikundevraag zoals "leg uit of de lucht in de Alpen chemisch zuiver is.". Voor elk onderwerp is er wel een geschikte uitlegvraag te bedenken.

LET OP: Bij "Leg uit OF" moet het antwoord een conclusie bevatten en NOOIT beginnen met "ja", of "nee". Voorkom het gebruik van (vage) verwijswoorden zoals die / er / dan. Vermeld de naam van het ding waar je naar verwijst. "Leg uit DAT" bevat al een conclusie, die hoef je niet te herhalen.

 

 

*Een netjes geformuleerd antwoord zou zijn: een vogel heeft veren,  een pinguin heeft veren dus is het een vogel.